Het begrip ‘afro-pessimisme’ kan verwarrend zijn. Daarnaast is er weinig literatuur over ‘afro-pessimisme’ geschreven voor mensen die er niks van afweten. Heel kort gezegd, theoretiseert afro-pessimisme Zwartheid niet als een culturele identiteit, maar als een positie van accumulatie en fungibiliteit (verwisselbaarheid); als conditie van—of relatie tot—ontologische dood. Ontologische dood is “‘world collapse’ or the loss of what gives meaning to one’s world.”
Een van de basisvragen waarmee afro-pessimisme zich bezig houdt, is: in welk opzicht zullen de politieke belangen van kritische analyses en de esthetiek veranderen als we de structurele relatie tussen de Zwarte en de Mensheid theoretiseren als een antagonisme (een onverenigbare tegenstelling) in plaats van een conflict? Om dit uitgangspunt kracht bij te zetten, verwijzen de theoretici van anti-zwartheid kritisch naar de gelijktijdige verschijning van de Zwarte en de Mens in het Westers denken. Daaruit blijkt dat het bestaan van de Zwarte als eeuwige slaaf de belangrijkste voorwaarde is die het ontstaan van de categorie Mens, als vrij subject, mogelijk heeft gemaakt.
Afro-pessimisme theoretiseert anti-zwartheid als een van de centrale voorwaarden die de moderne wereld stelt. Anti-zwartheid beschrijft eigenlijk de onderliggende reden voor de structurele uitsluiting van De Zwarte: om als anti-Mens te dienen. ‘De Zwarte’ representeert, op het niveau van de ontologie—dus het niveau van het Zijn—al hetgeen dat ‘de Mens’ niet is. Het begrip ‘Mens’ is vanuit het standpunt van Witte, cisgender, mannelijke filosofen gedefinieerd. De ‘Mens’ werd expliciet gedefinieerd in tegenstelling tot de fundamentele positie van de tot slaaf gemaakte. De slaaf werd daardoor gezien als anti-Mens.
De geschiedenis van het tot slaaf maken van Afrikanen en de trans-Atlantische slavernij moeten niet worden opgevat als ‘alleen maar’ een reeks brutale, dehumaniserende historische momenten. Deze geschiedenis heeft veel diepgaande consequenties; de manieren waarop de Europeanen en Witte Amerikanen het ontmenselijken van Afrikanen ‘begrijpelijk maakten’, oftewel legitimeerden, werden gestaafd door de Westerse kennisproductie. De trans-Atlantische slavernij en het tot slaaf maken van Afrikanen hebben dus een heel kennissysteem en moraliteit voortgebracht dat nog steeds het huidig denken informeert.
Voor de trans-Atlantische slavernij, bijvoorbeeld, bestond het idee van een raciale Zwartheid niet, noch bestond er een universeel concept van ‘de Mens’. Raciale Zwartheid kreeg, onder invloed van het Verlichtingsdenken en de trans-Atlantische slavernij, een eenduidige betekenis. De structurele verhoudingen die antizwarte slavernij heeft gecreëerd spelen dus nu nog steeds een belangrijke rol. Afro-pessimisten kijken daardoor met een kritisch oog naar concepten zoals ‘Mens’, ‘Vrijheid’ en ‘Moderniteit’, de sleutelbegrippen in het Westers denken.
Afro-pessimisme focust op de gewelddadige vormen van uitsluiting die ten grondslag liggen aan deze sleutelbegrippen; geweld houdt deze begrippen nu nog steeds in stand (zie: bijv. het grensbeleid van de EU). Dit geweld is belangrijk voor de zelfdefinitie van de ‘Witte persoon’, die historisch gezien de universele status van Mens genoot, en nog steeds geniet. Vanwege de zeer antagonistische karakter van de geschiedenis van het geweld dat gepaard ging met de trans-Atlantische slavernij, zijn alle huidige gebieden van kennisproductie gecommitteerd aan een krachtig ontkenning van het feit dat het Westers denken antizwart is. De moderne wereld kan niet bestaan zonder anti-zwartheid. Met andere woorden, anti-zwartheid is een structureel noodzakelijkheid. De wereld is antizwart.
Afro-pessimisten beargumenteren dat mensen die als Zwart zijn geclassificeerd worden onderworpen aan structureel institutioneel geweld zonder aanleiding, dat wil zeggen zonder dat zij een overtreding hebben begaan—hoe de wereld op dit moment ingericht is, vereist hun uitsluiting. In essentie, beargumenteren zij dat de burgermaatschappij parasiteert op het geweld dat gepaard ging met de Middenpassage. Wat wordt er nu precies bedoeld met de stelling ‘dat de burgermaatschappij parasiteert op het geweld dat gepaard ging met de Middenpassage’?
De werkwijzen en interne werking van het maatschappelijk middenveld borduren voort op dezelfde structurele verhouding die werd ingevoerd tijdens de trans-Atlantische slavernij. Na de afschaffing van de slavernij heeft Nederland, bijvoorbeeld, net als de V.S., slechts kleine aanpassingen gemaakt—de tot slaaf gemaakten gingen van een situatie van privaat meesterschap naar een situatie van staatstoezicht. Daarmee werd de centrale plek die Zwarte gevangenschap in neemt in het waarborgen van de stabiliteit en samenhang van het maatschappelijk middenveld niet ondermijnd, of ontmanteld. Wat Afro-pessimisten betogen is dat ondanks het feit dat repressiemiddelen veranderen (de plantage werd vervangen door de gevangenis, bijvoorbeeld), de onderliggende structuur van onderdrukking verandert zelf niet.
Is anti-zwartheid een soort van racisme onder vele? Is het dé oervorm van racisme? Of verwijst het naar iets dat dieper gaat dan racisme? Anti-zwartheid verwijst, moeilijk gezegd, naar de structurerende (ir)rationaliteit van de moderniteit, de dominante politieke economie (de manier waarop natuurlijke hulpbronnen, kapitaal en grondstoffen worden verdeeld tussen individuen, groepen, naties, etc.) en de libidineuze economie. Jared Sexton definieert de libidineuze economie als,
“De economie, of de distributie en ordening, van verlangens [begeerten] en manieren van identificeren (hun verdichting en verschuiving), en de complexe relatie tussen seksualiteit en het onbewuste.”
Heel simpel gezegd, anti-zwartheid verwijst naar de inrichting en ordening van de wereld onder invloed van imperialisme en het Westers denken; een wereld waarin zwart en Zwart zijn gekoppeld zijn aan een reeks negatieve betekenissen en associaties; een wereld waarin ‘Wit’ wordt gewaardeerd en ‘Zwart’ wordt gedenigreerd. Waar rijkdom wordt geassocieerd met ‘Wit’, en armoede met ‘Zwart’. Waar onschuld ‘Wit’ is, en zonde ‘Zwart’.
Anti-zwartheid verwijst dus naar de energie of met andere woorden de acties, ideeën, manieren van kennisproductie, die nodig zijn om ‘Mensheid als structuur’ in stand te houden. Dit gaat verder en dieper dan opvattingen over racisme die racisme definiëren als ‘discriminerend gedrag op basis van ras’. Aangezien Zwartheid en Mensheid ontologische structuren zijn (ze verwijzen naar het Zijn), is er geen manier om de wereld van racisme te ontdoen, tenzij de wereld zoals wij die kennen ophoudt met bestaan (zie ontologische dood). Een wereld zonder ras, of om precies te zijn een wereld zonder Zwartheid, is vooralsnog werkelijk onvoorstelbaar.
Anti-zwartheid is in dat opzicht niet alleen geweld, of dit geweld nu fysiek, discursief of anderszins is, tegen mensen die als Zwart worden gekenmerkt. Anti-zwartheid is eerder het geweld dat het begrip ‘ras’ en de wereld zoals wij die kennen inhoudelijk samenhangend maakt—en daarmee ‘wezens met gevoel’ buiten het domein van de Mens plaats. Anti-zwartheid verwijst daarmee in wezen naar het proces van dehumaniseren, van ontmenselijking.
De inzicht van het poststructuralisme zijn op dit punt belangrijk. In tegenstelling tot het structuralisme, dat betoogt dat sociale structuren intern volledig en samenhangend zijn, beargumenteert het poststructuralisme dat wat deze structuren kenmerkt is hun onvolledigheid. Simpel gezegd, wat belangrijk is, is niet wat een structuur insluit, maar wat het uitsluit.
Hoewel anti-zwartheid, als theoretische lens, een relatief jong begrip is in de academie, komt anti-zwartheid impliciet (of expliciet) voor in de kritische reflecties van bepaalde theoretici op raciale Zwartheid en op de Westerse kritische traditie. Anti-zwartheid is een centraal begrip in het werk van de volgende theoretici;
- Anthony Farley,
- Christina Sharpe
- David Marriott,
- Frank B. Wilderson III,
- Hortense Spillers,
- Jared Sexton,
- Joy James,
- Kara Keeling,
- Katherine McKittrick,
- Lewis Gordon,
- Lindon Barrett,
- Rinaldo Walcott,
- Ronald A.T. Judy,
- Sabine Broeck,
- Saidiya Hartman,
- Sharon Holland,
- Steve Biko, en
- Sylvia Wynter
Hun werk wordt geschaard onder Afro-pessimisme. Deze theoretici van anti-zwartheid treden selectief, dat wil zeggen met een kritische blik, in gesprek met de Westerse kritische tradities. Hun analyses zijn voornamelijk gestoeld op de werken van W.E.B. Du Bois, en Frantz Fanon.
De inzichten die de theoretische lens van anti-zwartheid geven, bieden ons de mogelijkheid om kritisch naar veelgeprezen politieke begrippen te kijken: wat betekent het om Mens te zijn? Wat betekent het om Vrij te zijn? Is democratie wel de beste staatsvorm? Deze vragen banen de weg naar een deconstructie van de Mens, Vrijheid, en Democratie. De inzichten die anti-zwartheid als analytische lens levert, zijn verreikend omdat ze ons begrip van machtsverhoudingen herschikken—op een manier die intuïtief voortvloeit uit veel van de centrale inzichten die het Zwarte feminisme en Afro-Amerikaanse studies ons heeft gebracht.
Afro-pessimisten nemen niet White supremacy, oftewel Witte suprematie, als uitgangspunt, maar anti-zwartheid. Met andere woorden, niet de Wit/niet-Wit tweedeling vormt de basis van hun kritisch kader, maar de tweedeling Zwart/niet-Zwart. Afro-pessimisten proberen de sociaal-maatschappelijke en psychische effecten van deze structurele relatie in kaart te brengen; daarbij zien zij Zwarte cultuur als een interventie op deze structurele relatie.