Onlangs heeft Groenlinks gepleit voor de invoering van “stopformulieren” als een middel tegen raciale profilering. Stopformulieren zijn formulieren waarop agenten die iemand staande houden moeten aangeven waarom ze hen staande houden. Volgens Groenlinks zullen “stopformulieren deze vorm van discriminatie [raciale profilering] effectief tegengaan.” Het klinkt zo gesteld inderdaad aannemelijk dat stopformulieren een “effectief” middel zijn tegen het bestrijden van “deze vorm van discriminatie.” Om dit te illustreren schrijft men dat voor het invoeren van stopformulieren in het Verenigd Koninkrijk “etnische minderheden eerst zeven keer vaker [werden] aangehouden,” en dat het sindsdien is “afgenomen tot vier keer.” Mijn vraag is: voor wie is dit een “succes”? Het lijkt alsof nu wordt gesuggereerd dat “wij” [mensen van kleur? Witte mensen?] een daling van zeven keer vaker tot vier keer vaker moeten zien als een “verbetering.” Of ik nu zeven keer vaker of vier keer vaker te maken heb met racistische handhavingspraktijken, ik blijf een verhoogde kans hebben: en het blijft racisme—ongeacht de “daling.”
Een probleem met dit soort statistische gegevens is dat het weinig zegt over het racialiseringsproces. De fictie dat er stabiele groepen mensen bestaan met “inherente eigenschappen” moet worden bevestigd alsof het DE waarheid is. Het is opvallend dat Groenlinks op haar website stelt dat agenten, “bewust of onbewust, uiterlijke kenmerken van mensen [combineren] met beelden over stereotype daders zonder dat daar concrete aanleiding toe is.” Het lijkt nu net alsof wanneer er een “concrete aanleiding” is het combineren van uiterlijke kenmerken met beelden over “stereotype daders” geoorloofd is… De vraag is: wie zijn die “stereotype daders”? Hoe wordt dat beeld van stereotype daders gecreëerd en in stand gehouden? Hoewel ik nu mijn pijlen richt op Groenlinks, de partij zelf is niet mijn doel. Het gaat mij om de manier waarop er wordt gepraat over raciale profilering en de “oplossingen” die worden aangedragen. Deze zijn symptomatisch van een ernstige analysefout die raciale profilering ziet als een van de norm afwijkend patroon.
Raciale profilering wordt neergezet als een netjes afgebakend probleem dat door stopformulieren kan worden verholpen. Raciale profilering moet echter in een breder context worden geplaatst. Raciale profilering oftewel racialisering is een wezenlijk onderdeel van het bestuursproces: het systematisch ontrechten van Zwarte mensen en mensen van kleur, witte autoriteit en machtstructuur bestendigen door middel van een wit ambtenarenstelsel, een wit politieapparaat en wetten, beleid, en verordeningen die door witte mensen zijn geschreven. “We” moeten dan ook niet alleen hoe de politie invulling geeft aan “haar taak” kritisch analyseren, maar heel het bestuursproces ter discussie stellen. Groenlinks stelt verder dat “etnisch profileren een weinig effectieve manier [is] om misdaden op te sporen. Dus zonde van de politiecapaciteit.” Het is belangrijk om wat dieper in te gaan op de vorm die “misdaden opsporen” heeft aangenomen in een context waar efficiëntie, effectiviteit en “voorkomen is beter dan genezen” de toon zetten.
In een aantal steden (o.a. Rotterdam, Groningen en Zwolle) is er een speciaal politieteam Antillianen; dat is een rechercheteam dat zich specifiek richt op het aanpakken van criminele Antillianen. Rotterdam introduceerde ook een speciale stadsmarinier voor Antillianen. De stadsmarinier is “een ambtenaar met extra bevoegdheden op het gebied van de openbare orde.” De stadsmarinier fungeert als “de ogen en oren van de gemeente.” Handhaving en orde, misdaden en misstanden opsporen krijgen een steeds openlijker militaristisch karakter. Het is dan ook niet verwonderlijk dat op de functie van stadsmarinier in Capelle aan den IJssel “(voormalige) politieagenten, net afgestudeerde academici en ex-militairen met gevechtservaring” hebben gesolliciteerd. In Amsterdam heeft de politie samengewerkt met het leger waarbij politieagenten en militairen de bevolking indeelden “in groepen en identificeerden manieren waarop die te bereiken waren.” Dit alles werd gedaan met de steun van burgemeester Van der Laan die “een speciale ‘bijstandsaanvraag voor militaire steunverlening in het algemeen belang’” had goedgekeurd (hierover later meer). Dit is één van de vele manieren waarop niet alleen het politiewerk, maar ook het werk van de gemeente op het gebied van het verbeteren van de “leefbaarheid” en “veiligheid” militariseert. In hoeverre zullen stopformulieren tegen “deze vorm van discriminatie” werken?
Raciale profilering en het systematisch mikken op Zwarte mensen en mensen van kleur heeft een lange geschiedenis en moet in deze historische context worden geplaatst. Het is niet iets van “de laatste tijd,” en het is ook niet uit de lucht komen vallen. Al sinds de jaren 30 van de vorige eeuw ageren Zwarte mensen tegen raciale profilering. Ik citeer uit het Volksblad van 8 juni 1937:
“Onder de zwarte Nederlanders (Surinamers) heerst grote ontevredenheid over het werkverbod, afgekondigd door de Amsterdamse politie, waardoor aan deze zwarte bevolkingsgroep elke bestaansmogelijkheid ontnomen wordt. Aan deze bepaling wordt veel te weinig aandacht geschonken, want wat is nu meer ondenkbaar, dan een verbod voor Nederlanders om in Nederland te werken? Want dit verbod geldt niet alleen bepaalde personen, zoals de politie wil doen geloven, maar is het algemeen. Zo gaat de Amsterdamse politie systematisch voort met hen uit café-restaurantsbedrijf te verdrijven en het Nederlandse volk tegen ons op te hitsen.” (zie ook hier en hier)
De toenmalige hoofdcommissaris van de politie te Amsterdam verklaarde “dat deze negers, die er op uit zijn, geslachtelijken omgang met blanke meisjes te hebben, een maatschappelijk kwaad zijn, tegen wier aanwezigheid zoo krachtig mogelijk dient te worden opgetreden.”

Vergelijk dit met uitspraken van voormalige wethouder Geluk van Leefbaar Rotterdam: “[Antilliaanse criminelen] moet het leven absoluut onmogelijk worden gemaakt. Net zoals we bij extremisten doen.” Volgens Geluk worden met name de Antillianen “steeds gewelddadiger en extremer, ook in hun seksualiteit.”

Werkverboden, gebiedsverboden, samenscholingsverbonden, toegangsweigeringen, “antillianen-camera’s,” “Allochtonenstop,” staandehoudingen, 100% controle beleid op vluchten vanaf de Antillen, de Rotterdamwet, de Bosmanwet liggen allemaal in elkaars verlengde en zijn stuk voor stuk bedoeld om de toegang tot en daarmee de bewegingsvrijheid van personen van kleur in de “openbare” ruimte te reguleren. Er is een lange geschiedenis van het invoeren van wetten, verordeningen, en beleid die als doel hebben (gehad) het reguleren van de toegang tot Nederland (migratiewetgeving), de “publieke” ruimte (gebiedsverboden), of bepalen waar mensen van kleur wel of niet kunnen wonen (zoals het spreidingsbeleid). Het screenen van mensen is sinds de invoering van de Rotterdamwet alleen maar intenser geworden. Staandehoudingen zijn dus slechts een van de manieren waarop de politie/de Staat de bewegingsvrijheid (en daarmee het gedrag) van mensen (van kleur) probeert te reguleren.
Wanneer raciale profilering vanuit een breder perspectief wordt geanalyseerd dan kan er een gender-dimensie worden opgemerkt die anders “verborgen” zou blijven: raciale profilering volgt een gender-specifieke en patriarchale lijn die de kunstmatige scheiding publiek-privé bestendigt, waarbij de publieke ruimte wordt geassocieerd met mannelijkheid en de privé sfeer, huiselijke kring met vrouwelijkheid. De focus op mannen die staande gehouden worden in de “publieke” ruimte suggereert dat raciale profilering iets is waar voornamelijk of alleen maar mannen van kleur mee te maken hebben. Staandehoudingen en politiegeweld tegen Zwarte mannen en mannen van kleur krijgen meer aandacht omdat “deze vorm van discriminatie” in de “publieke” ruimte plaatsvindt. De nauwe focus op raciale profilering in de “publieke” ruimte maskeert het feit dat Zwarte vrouwen en vrouwen van kleur ook raciaal worden geprofileerd—hetzij in de privé sfeer (via “bemoeizorg”) en dan voornamelijk als “slechte moeders” en/of alleenstaande moeders die criminaliteit in stand houden. Niet alleen Zwarte vrouwen en vrouwen van kleur zelf, maar ook hun reproductieve capaciteit wordt gecriminaliseerd (zie de uitspraak van PVV-kamerlid De Graaf die stelde dat “De Nederlandse eigenheid, identiteit en cultuur worden via immigratie en de baarmoeder om zeep geholpen,” of voormalige wethouder voor Leefbaar Rotterdam Van den Anker die pleitte voor gedwongen abortus bij “Antilliaanse tienermoeders.”)
In het beleidsprogramma Samen leven, samen werken van het kabinet Balkenende IV maakt politieagent Cor Louwers met de volgende citaat duidelijk dat er min of meer een directe samenhang is tussen wat er “op straat gebeurt” en de situatie “achter de voordeur”: “Sociale problemen ontstaan achter de voordeur. Wijkteams moeten zich dan ook meer richten op de persoonlijke omstandigheden van de mensen.”

Het “Achter de Voordeur” beleid is een beleidspraktijk waarmee de politie, om met de woorden van de nieuwe korpschef van de Nationale Politie Erik Akerboom te spreken, tot “in de haarvaten van de wijk” is doorgedrongen, en grip probeert te krijgen op sociale problemen. Inmenging in de persoonlijke omstandigheden van mensen wordt onder het mom van “preventief ingrijpen in wijken” gelegitimeerd. Huisbezoeken door interventieteams, bestaande uit de politie, medewerkers van projectbureau Veilig, de deelgemeente, Dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting, Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn een vast onderdeel van dit beleid. Door middel van het huisbezoek probeert een interventieteam “problemen bij mensen thuis in beeld te krijgen en hiervoor passende oplossingen te vinden die aansluiten bij de leefwereld van huishoudens.” De bezoeken die interventieteams brengen aan woningen en panden zijn onaangekondigd. Wanneer een interventieteam eenmaal binnen is, worden “de brandveiligheid, de papieren van bewoners, wie terecht dan wel onterecht een uitkering ontvangt en verder alles wat de teams aan problemen tegenkomen” gecontroleerd.
De politie heeft via het Achter de Voordeur-aanpak niet alleen toegang tot de leefruimte, maar ook tot de “sociale en emotionele wereld.” Deze beleidspraktijk sluit aan bij de visie van de politie: het “ont-anonimiseren van de burger en het identificeren van ‘kwaad’.” Het concentreren op “controle van de infrastructuur waarlangs mensen zich bewegen en waarlangs ook goederen, geld en informatie worden verplaatst” is een belangrijk proces daarbinnen. De wijken ingaan om “misdaad te bestrijden” is, volgens de politie, door de toegenomen mobiliteit van mensen niet meer efficiënt. “De controle door de politie zal hierdoor meer gericht zijn op mensen dan op delicten.” Deze herijkte visie dient in het licht van het project “PsyCops,” ook wel bekend onder de naam “Anders Kijken,” te worden geplaatst. Het project, dat in samenwerking met de Vrije Universiteit en Defensie is uitgevoerd, had als doel een “betere verbinding met de inwoners van de hoofdstad” te stimuleren en bij te dragen “aan een genuanceerdere kijk van politie op burgers.” Echter, in het rapport dat verscheen n.a.v. het project blijkt dat de politie en het leger zich voornamelijk hebben gericht op bepaalde typen burgers, namelijk “moskeebezoekende mannen tussen 25 en 40” en “allochtone ouders van jonge kinderen.” In het rapport kwamen “autochtone ouders nauwelijks ter sprake.” Paul Mutsaers schrijft dat de hoofdcommissaris van de Amsterdamse politie tegenover hem verklaarde dat hij alles over hen te weten wil komen:
“Knowledge is power. So, for instance, I have a Moroccan target group. I want to know: where do their parents come from, exactly? Which specific areas? What kind of religion do they adhere to? Who has contact with whom?”
Wat hieruit blijkt, is dat niet iedereen wordt onderworpen aan dezelfde mate van toezicht en controle. Daarnaast is het onderscheid tussen “criminele” en “niet-criminele” mensen van kleur een flinterdun onderscheid: in de ogen van de politie is het gedrag van Zwarte mensen en mensen van kleur al gauw grensoverschrijdend. Zelfs “niets doen” kan dan voor “overlast” zorgen.

Mensen van kleur zijn vaak bij voorbaat verdacht—totdat het tegendeel bewezen is. In een artikel over institutioneel racisme en dwangopnames in de psychiatrie en gevangenissen citeert Froukje Bos Prof. dr. Frank Kortmann, psychiater en hoogleraar Transculturele Psychiatrie, die stelt dat “binnen justitie en de GGZ wordt onbewust met twee maten gemeten: bij hetzelfde gedrag krijgen allochtonen vaker het label “crimineel” en autochtonen vaker het label “ziek.” Bij identieke ziekteverschijnselen worden allochtonen vaker als “gevaarlijk” bestempeld dan autochtonen […] Allochtonen worden bij hetzelfde gedrag: vaker aangehouden, krijgen minder vaak een waarschuwing, blijven langer in verzekerde bewaring, krijgen hogere straffen.”
Het gedrag en het innerlijk leven van jongeren van kleur wordt, zoals ook blijkt uit het onderzoek van Mieke Komen, vaak door “deskundigen” verkeerd geïnterpreteerd. Komen, verbonden aan de Universiteit van Utrecht, concludeerde in haar onderzoek dat witte gedragsdeskundigen die jongeren van kleur aan een persoonlijkheidsonderzoek onderwerpen hun gedrag vaker als negatief bestempelen, omdat forensisch psychologen, psychiaters en medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming “niet of onvoldoende [stilstaan] bij de verscheidenheid van culturen.” Als gevolg hiervan “verlopen gesprekken moeizaam en wordt allochtone verdachten in rapporten een gebrek aan échte spijt verweten of een gebrekkig geweten.” Niet alleen het gedrag van mensen van kleur wordt vaker als negatief ervaren dan het gedrag van witte Nederlanders; ook het moreel besef van mensen van kleur wordt als gebrekkig geïnterpreteerd. Het gedrag en het innerlijk leven van witte Nederlanders geldt nog altijd als norm. In 2012 publiceerde Motivaction een onderzoek waaruit “bleek” dat “jonge Turkse en Marokkaanse Nederlanders” meer en meer “op hun autochtone leeftijdsgenoten [zijn] gaan lijken.” Twee derde van de Turkse en Marokkaanse Nederlanders tussen de 20 en 35 jaar weet de “‘oude’ en ‘nieuwe’ waarden” te combineren. De vraag natuurlijk is: voor wie is dit gegeven interessant?
Het ont-anonimiseren van de burger, het monitoren en analyseren van het gedrag en het innerlijk leven van mensen (van kleur), het vergelijken van Nederlanders van kleur met witte Nederlanders heeft natuurlijk als doel om vroegtijdig risicopersonen en deviant gedrag te signaleren en te corrigeren. Doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg. We leven nu in een wereld waar sociale media het nieuwe DNA wordt genoemd. Online rechercheren in sociale media wordt steeds vaker gebruikt. De politie maakt ook steeds meer gebruik van data mining, data analytics bij de sturing van het politiewerk. De Amsterdamse politie heeft het Criminaliteits Anticipatie Systeem ontwikkeld waarmee zij misdaadrisico’s kan voorspellen “op grond van grote hoeveelheden data die aan elkaar worden gekoppeld.” Het kunnen voorspellen van en het anticiperen op risico’s/criminaliteit door middel van een computermodel maakt, volgens de voormalige minister van Veiligheid en Justitie, “een directere (sturing op de) inzet van de politiecapaciteit mogelijk, waardoor efficiëntie en in het bijzonder effectiviteit van de inzet wordt vergroot.”
Deze vorm van politiewerk, ook wel predictive policing genoemd, is iets dat overgewaaid is uit de V.S.; “innovatieve” handhavingstactieken uit andere landen worden vaak overgenomen door de Nederlandse politie. In De politie van de toekomst houdt iedere burger non-stop in de gaten, een artikel over predictive policing, stelt Marc Schuilenburg, universitair docent strafrecht en criminologie aan de Vrije Universiteit, dat “voorspellend politiewerk” de aard van het Nederlands strafrecht verandert. Schuilenburg beargumenteert dat predictive policing “niet de concrete handeling, maar het innerlijk leven van een burger strafbaar” stelt. Hij vervolgt: “Je zou kunnen zeggen dat daarmee het klassieke daadstrafrecht langzaam maar zeker verandert in een intentiestrafrecht: de intentie om iets crimineels te doen is strafbaar, in plaats van de handeling zelf.” Anne Schepers concludeert dat het gevaar dreigt “dat de politie daarmee een soort psychiater wordt.” De politie houdt zich echter niet alleen bezig met gedragsvoorspelling maar ook met gedragsbeïnvloeding—getuige het project “PsyCops.” Uit het rapport over PsyCops blijkt dat de politie vindt dat “vooral op het gebied van gedragsbeïnvloeding […] de militaire methode een toevoeging” is. Ondanks het feit dat het project “PsyCops,” het inzetten van “flex camera’s” om “overlast-veroorzakende Antillianen en Afrikanen beter in beeld te krijgen,” en speciale rechercheteams voor Antillianen duidelijk maken dat de politie met name Zwarte mensen en mensen van kleur in de gaten houden, wordt er in het artikel van Anne Schepers met geen woord hierover gerept. Het artikel van Schepers geeft de indruk dat de predictive policing totaal geen raciale dimensie heeft. In “de toekomst” zal de politie wellicht iedere burger in de gaten houden, maar bepaalde burgers zullen meer in de gaten gehouden worden dan anderen.
In een recentelijk verschenen artikel van Marc Schuilenburg wordt die raciale dimensie wel expliciet besproken. Schuilenburg stelt dat predictive policing “vooral burgers van andere afkomst of met donkere huidskleur hebben” benadeeld. Uit een onderzoek uit de V.S. blijkt dat “zwarte burgers ten onrechte twee keer zo vaak als toekomstige criminelen uit het politiesysteem rollen dan blanke personen.” Schuilenburg wijst er nogmaals op dat door predictive policing “de neiging van de politie groter [wordt] om het gedrag van burgers te psychologiseren.” Het is uitermate opvallend dat Schuilenburg niet verwijst naar het project “PsyCops”—de universiteit waar hij verbonden aan is, heeft nota bene bijgedragen aan dat project.
Het beeld dat naar voren komt wanneer we deze zaken naast elkaar zetten is dat het opdelen van de bevolking in “bepaalde groepen” om hen beter in de gaten te kunnen houden, het screenen van mensen, het analyseren van gedrag om beter inzicht te krijgen belangrijke onderdelen zijn van het politiewerk: orde en handhaving. Raciale profilering wordt vaak gereduceerd tot iets waar “een paar rotte appels” zich schuldig aan maken. Het is juist het tegendeel: het speelt een essentiële rol in het politiewerk. Raciale profilering is ook meer dan alleen staandehoudingen. In een interview met Thijs Jansen (van Stichting Beroepseer) over goed politiewerk, vertrouwen en de cruciale intermenselijke relaties met de burger geeft Jaco van Hoorn (hoofd operatiën en plaatsvervangend politiechef bij de Nationale politie voor de eenheid Zeeland West Brabant) aan dat politiewerk meer is dan wat “de politie feitelijk doet.” Van Hoorn stelt dat “politiewerk ook een symbolische betekenis heeft.” Politiewerk is in zijn ogen “een soort moreel herstel,” hiermee bedoelt hij dat de politie “keer op keer de norm” bevestigt. Van Hoorn concludeert “dat wij als politie niet alleen de rechtsorde handhaven maar vooral ook de morele orde van een samenleving.” De politie is volgens hem op macroniveau “een soort ordenende, stabiliserende factor in de samenleving.”
GroenLinks pleit tegen raciale profilering en tegelijkertijd voor het versterken van het (moreel?) gezag van de politie. De partij wil “dat de politie vaker en meer zichtbaar op straat aanwezig is […] om snel en effectief op te treden tegen misdaad en om burgers veiligheid te bieden.” De vraag is: wie voelt zich veiliger door “meer blauw op straat”? Mensen van kleur worden sowieso extra in de gaten gehouden. Ook vindt de partij dat “mensen zich door de politie vertegenwoordigd moeten voelen,” en daarom wil Groenlinks “dat er meer vrouwelijke en allochtone agenten in dienst komen.” Maar een “divers” politieapparaat zal bar weinig verandering aanbrengen in de symbolische betekenis van het politiewerk zelf—werk dat als “een soort moreel herstel” wordt gezien. Elke aanklacht tegen de politie zal dan al snel worden geïnterpreteerd als een aanklacht tegen de “morele orde.” En de vraag is of de wij, die de heersende “morele orde” omarmen, warm zullen lopen voor #abolishthepolice. Ondanks dat Groenlinks en de politie “ons” anders willen doen geloven is de politie in wezen de repressieve witte heteropatriarchale pinkwashing arm van de Staat—een per definitie racistische constructie. Dezelfde Staat die aan de ene kant claimt tegen racisme te zijn, en aan de andere kant racistisch beleid implementeert. Dezelfde Staat die zich opwerpt als beschermer van “onze” geheiligde normen en waarden, en aan de andere kant mensenrechten schendt. De politie is simpelweg het apparaat van de Staat dat erop toeziet dat “onze normen en waarden” worden nageleefd op straat én achter de voordeur: tot in de fijnste haarvaten van de samenleving. Om met de woorden van Frank B. Wilderson te eindigen: “I’m not against police brutality, I’m against the police.”
Je kunt hier luisteren naar het interview met Wilderson of download een transcriptie van het interview hier.